Van oudsher is Nederland een agrarisch land. Bijna elk dorp had destijds dus wel een molen waar de plaatselijke boeren hun graan en olierijke producten zoals lijnzaad en zonnebloempitten naar toe brachten om te laten malen. Het grootste deel van het meel en de olie werd gebruikt om brood van te bakken en om mee te koken, maar er werd ook een gedeelte gebruikt om de koeien en varkens mee te voeren. Het laatste stukje oud brood was meestal voor de boerderij-hond. Daarnaast scharrelde deze hond de hele dag rond op de boerderij om z’n kostje bij elkaar te krijgen. Door deze mogelijkheid tot kiezen stelde deze hond zelf zijn menu samen en zorgde ervoor dat hij alles binnenkreeg wat hij nodig had; en alles liet liggen wat niet goed voor hem was.
De molenaar zag echter wel ‘brood’ in de productie van diervoeders voor de plaatselijke boeren en hij schafte een pers aan om het meel samen met andere grondstoffen zoals vitaminen en mineralen samen te persen in handzame korrels die makkelijk gevoerd konden worden aan de dieren. De boeren merkten ook nog eens dat hun dieren “het heel goed deden” op deze geperste brokken.
Inmiddels was de maatschappij ook aan het veranderen. De boerderij-hond kreeg pups en de “stadsmens” nam deze pups in huis. De hond had geen mogelijkheid meer om, net als zijn moeder op de boerderij, zelf zijn kostje bij elkaar te scharrelen. Het dagelijkse menu werd voor hem klaar gemaakt en dat betekende dat de hond niet meer zelf kon kiezen. Op een gegeven moment werd het klaarmaken van de maaltijd van de hond voor de “stadsmens” te veel werk. Zij had immers een drukke baan gekregen en was op zoek naar makkelijke voeding die geen tijd kostte om klaar te maken. Het was echter wel belangrijk dat haar hond het “er goed op moest doen” en dat hij niets tekort kreeg.
De molenaar die ook regelmatig in de stad kwam om zijn meel en olie te verkopen aan de kruidenier zag dat er behoefte was aan “gemaksvoeding” voor honden en realiseerde zich dat hij zijn pers ook kon gebruiken om hondenvoer te maken. Hij wist wel dat een hond hele andere voeding nodig had dan een koe, kip of varkens. Dus werden er dierlijke producten zoals bijvoorbeeld rundvleesmeel, rundervet aan het recept toegevoegd. Om te zorgen dat de hond geen tekorten kreeg werden ook nog vitaminen en mineralen toegevoegd. Dit had hij geleerd tijdens zijn opleiding aan de molenaarschool. De toevoeging van de dierlijke ingrediënten aan de brok in combinatie met de koolhydraten en de lage temperatuur bij het persen bleek een schot in de roos. De hond deed het redelijk goed op de brok en had bovendien heel weinig ontlasting wat voor de “stadsmens” ook weer goed uitkwam. Hoe minder ontlasting des te minder hoefde er te worden opgeruimd.
Natuurlijk is dit een enigszins geromantiseerde versie over het ontstaan van geperste hondenvoeding, maar het geeft wel aan dat het persen van hondenvoeding al een lange bestaansgeschiedenis heeft en altijd erg succesvol is geweest.
Tijdens mijn studie en mijn advieswerk bij Farm Food Hondenvoeding heb ik ervaren dat het persen van hondenvoeding een heel positief effect heeft op de verteerbaarheid van de voeding. Bovendien worden de ingrediënten tijdens dit proces niet beschadigd door hoge temperaturen wat ervoor zorgt dat de hond geen nieuw gevormde stoffen hoeft te verwerken. Een hoge temperatuur veroorzaakt een verandering in de grondstoffen. Denk hierbij aan het bakken van brood: wit brood is van binnen wit maar de korst is vaak bruin en een beetje bitter. Dit bruin-worden noemt men een ‘maillard-reactie’. Wij zorgen bij de productie ervoor dat de temperatuur zo laag mogelijk blijft om de ingrediënten zo min mogelijk te veranderen; 74 graden is het maximum. Dit is de reden waarom wij altijd Farm Food HE zullen blijven persen!
Maarten de Weerd